zondag 10 januari 2016 – 15.00 uur

THE STOLZ QUARTET
Marieke Schut – hobo
Liesbeth Steffens – altviool
Jellantsje de Vries – viool
Charles Watt – cello
Scriabin, Zuidam, Ligeti, De Vries, Ravel, Lann, Loevendie, Verbey

The Stolz Quartet met “Alle Dertien Moeilijk” in ’t Mosterdzaadje

Het Stolz Quartet

Op zondag 10 januari om 15.00 uur treedt het befaamde Stolz Quartet op in ’t Mosterdzaadje. De musici zijn: Marieke Schut- hobo, Liesbeth Steffens – altviool, Jellantsje de Vries – viool en Charles Watt – cello. Een uiterst professioneel kwartet met een uitdagend programma waarop o.a. Scriabin, Zuidam, Ligiti, De Vries, Ravel, Lann, Loevendie, Carter, Einarsson, Shepherd en Verbeij. Alleen al de mondelinge toelichting is het bezoek aan dit concert waard!

Wat maakt een componist van moeilijke muziek een geweldige componist van moeilijke muziek? Of nog simpeler: wat is goede moeilijke muziek? Voor de muzikanten is het meestal na een paar minuten al duidelijk, voor de minder geoefende luisteraar helemaal niet zo eenvoudig te horen. In ‘Alle Dertien Moeilijk’ komen stukken van de meest uiteenlopende moderne componisten aan bod. Ze zijn allemaal uniek en lastig in een hokje te stoppen. Maar dat is geen reden om het niet te doen. Laten we twee hokjes onderscheiden. Het hokje ‘gevoel’ of ‘emotioneel’ of ‘rechter hersenhelft’, het hokje dat vaak iets lyrisch heeft, en het hokje ‘rationeel’ of ‘linker hersenhelft’, dat is het hokje wat vaak iets wiskundigs heeft.

Alexander Skrjabin ( 1872-1915) zag zichzelf als een goddelijk wezen. Het middelpunt van het Universum. En dacht de werkelijkheid een product van zijn eigen creativiteit was. Zijn muziek had tot doel de mensheid te verheffen en verbeeldt vaak een soort strijd, een streven naar het hogere. Skrjabin zag kleuren bij noten. Letterlijk. Als een soort continue LSD trip. Die handicap zorgde er wel voor dat hij de eerst multimediakunstenaar is geworden. Al in 1910 werd zijn Prometheus opgevoerd. Een orkest met koor en een kleurenklavier toegevoegd, dat, verbonden met een lichtinstallatie, tijdens de uitvoering de zaal in verschillende kleuren licht moet doen baden. Sommige stukken van Skrjabin zijn zeer avantgardistisch, hij was één van de eerste atonale componisten. Tegelijktijd is een groot deel van zijn oeuvre juist zeer lyrisch en toegankelijk. Je vind stukken dan ook op platen met titels als Background Classics en Sleep tight with classical music.

Bij Einar Einarsson (geb. 1980) lijkt de notatie van de muziek belangrijker dan de muziek zelf. Dat zie je aan de partituren, die stuk voor stuk prachtige grafische afbeeldingen vormen. Het is zijn eigen. nieuwe, muzikale taal. En dus met een eigen schrift. En waarom? Met een nieuwe taal komen nieuwe ideeën, nieuwe perspectieven. Het vervreemden en niet vertrouwd maken is voor Einarsson een doel op zich. Je moet het oude helemaal loslaten om het nieuwe te kunnen ontdekken. In Desiring Machines is dat zelfs voor de leek waarneembaar. Zo mag de hobo niet met het riet, het mondstuk, spelen — waardoor het geluid werkelijk niets meer met het geluid van de hobo te maken heeft. De strijkinstrumenten strijken geen normale noot. Elk geluid dat ze maken is een nieuw geluid. Hels moeilijk om te spelen. De hobo moet 24 verschillende geluiden maken, zoals ‘as a dog’ of ‘continuous ‘doodle-ing’ with the tongue, while inhaling’. The Stolz speelt Einarsson, niet omdat het onze lievelingsmuziek is, wel omdat het een belangrijk aspect van nieuwe muziek vorm geeft: het blijven zoeken naar een totaal nieuwe en eigen taal. “My approach is experimental in the sense that it aims to decontextualize notation, i.e. to place it in an unusual and unfamiliar setting, in order to see what happens or could potentially happen to notation both functionally, philosophically, relationally, and artistically or aesthetically. Notation as such is therefore abstracted and considered as a certain relationship-tool with undefined function. Through this approach, notation is not simply a communication tool between composer and performer but potentially a relationship-tool between any two agents. This relies on a very basic definition of notation, namely that notation is a connective force with mapping capabilities which thrives on the in-between, meaning it always comes betwixt. Therefore, notation has great potential to alter perceptions, give new perspectives, stir up thoughts, and alienate and defamiliarize”. Dat dus.

Sean Shepherd (geb. 1979). De op één na jongste componist van ‘Alle Dertien Moeilijk’. Misschien wel de minst moeilijke om naar te luisteren. Mooie, lichte, ja, vrolijke muziek. Wordt ook in zeer positieve termen beschreven: …called ‘sharp and fierce’ with ‘a wonderful way of making the orchestra shimmer’… Typisch voor jongere componisten: de muziek wordt weer begrijpelijker en toegankelijker. Zeker als je het vergelijk met componisten uit de jaren zestig en zeventig, die veel experimenteler waren. Shepherd zet zich niet af tegen zijn voorgangers, maar gaat vrolijk verder op de door hen ingeslagen weg. De muziek van Shepherd is menselijk en sympathiek. Shepherd is een meester in het gebruik van de kleur van de instrumenten. Shepherd is dan misschien niet moeilijk om te luisteren, maar wel om te spelen. De snelheid is hoog, er is veel vingervlugheid nodig om de felheid – die zijn muziek zeker heeft – weer te geven. Zijn Quartet for oboe en strings is geïnspireerd op Mozart’s hobo kwartet, hoewel daar werkelijk niets van terug te vinden is. Het gaat hem daarbij vooral om de rol van de hobo. “I began to settle on one of my personal favorite sounds in chamber music: the solo oboe (I couldn’t tell anyone why), and my mind went toward Mozart’s Oboe Quartet, K. 370. I adore the work’s subtle, intimate choreography, and have often pondered the chameleonic role of the oboe, whose responsibilities as soloist are by definition more conciliatory than if it were paired with orchestra. I can’t say that I intend to (or would dare to) replicate anything about his work in a specific way, but as has been the case with Mozart’s music before, I found that revisiting K. 370 has been a natural way to unlock the vault of my ideas about subtle choreographies, conciliation, and the flexibility that great chamber musicians possess”. My Quartet for Oboe and Strings, in one movement, is also concerned, from a constructional standpoint, with change. Continuous variation and juxtaposition of materials, characters and atmospheres marks the surface of a form in roughly 4 parts. The rate at which those changes in temperament occur is itself subject to variation: the opening, marked Volatile, contrasts with later sections when blurted interruptions give way to gentle crossfades.”

Rob Zuidam (geb. 1964) — Liefde & grootse verhalen Striptekenaar, punker met hanekam in vijf kleuren, kwam aan bij het conservatorium met de mededeling dat hij gehoord had dat je ‘hier componist kan worden?’. Klaas de Vries, docent compositie, dacht dat hij voor de pop afdeling kwam, maar gaf hem desondanks de opdracht mee om een stuk te componeren en beloofde dat te beluisteren. Rob kwam een week later met vijf pianostukken terug — Zuidam wilde van kindsbeen af ‘iets doen met muziek en tekenen’. Hij speelde piano, werd gestimuleerd zelf nieuwe slotmaten te verzinnen voor de stukken die hij studeerde en wendde die vaardigheid later ten eigen bate aan in een punkbandje. Tijdens zijn studie compositie bij Philippe Boesmans en Klaas de Vries aan het Conservatorium in Rotterdam ontwikkelde hij zich tot een componist die zonder gêne put uit Oegandese volksmuziek, pop, rock, jazz, salsa en ‘kunstmuziek’ van nul tot nu. “Zichzelf vergetende overgave, dat kennen wij haast niet meer. Mij overkomt het héél zelden, tijdens seks en bij het componeren — dat zijn mijn meest gelukkige momenten. Maar doorgaans is het moderne leven te vrijblijvend voor overgave. We shoppen wat in de religieuze supermarkt en stillen onze onalledaagse behoeften met etherische oliën of een bloemlezing Oosterse wijsheden en gaan vredig slapen. Maar zo’n diepere, absolute vorm van toewijding maakt geen deel meer uit van mijn belevingswereld. Dat vind ik jammer.” A Love Unsung is een opera met tekst, maar zonder zang. Zuidam zegt hierover: “Het probleem bij opera schuilt in het tempo van de dramatische handeling, dat op zijn gat ligt zodra er iemand gaat zingen. Zang houdt de boel op, maar vormt tegelijkertijd de essentie van het genre. De mooie stukken niet te na gesproken heb ik mijzelf bij eigentijdse opera’s soms vreselijk zitten vervelen…. Als ik een stuk schrijf, probeer ik mezelf in het publiek voor te stellen. Stel, er staat een zangeres op het podium. Wat zou ik als luisteraar verwachten, wat zou ik leuk vinden? En, erg belangrijk, in hoeverre wil ik als componist aan die verwachtingen voldoen? Want het is niet zo dat ik voor een publiek wil schrijven. Ik weet niet eens of dat kan, je moet het publiek niet onderschatten. Juist om dat te ondervangen probeer ik vanuit mezelf als publiek te denken. Dan moet ik eerst mezelf ervan overtuigen dat wat ik schrijf de moeite waard is om gehoord te worden.”

Györgi Ligeti ( 1923-2006) was één van de toonaangevende figuren van de Europese avant-garde, bijvoorbeeld door het stuk Poème Symphonique uit 1962. Als resultaat van zijn studie van de seriële muziek ontwikkelde Ligeti de zogenaamde ‘klankvlakkencompositie’ en de ‘micropolyfonie’, een componeer techniek die bestaat in het creëren van dichte, microtonale klankteksturen. Hij componeerde in verschillende stijlen en muzieksoorten, waaronder kamermuziek, opera en elektronische muziek. Ligeti is de auteur van de opera Le grand Macabre. Sommige van zijn muziekstukken werden gebruikt als filmmuziek, onder andere door Stanley Kubrick voor diens ‘2001: A Space Odyssey’ (1968), ‘Eyes Wide Shut’ (1999) en ‘The Shining’ (1980). Hora Lunga, het eerste deel van de sonate voor altviool solo, is met name geïnspireerd op de Roemeense en Hongaarse volksmuziek die een diepe indruk op Ligeti maakten toen hij jong was. Gezongen volksmelodieën, melancholisch en nostalgisch, exclusief geschreven voor de C-snaar van de altviool.

Oliver Knussen (geb. 1952) begon al met componeren toen hij zes jaar oud was, maar het was uiteindelijk een televisieprogramma op ITV over zijn vaders werk bij het London Symphony Orchestra waardoor hij de opdracht kreeg voor zijn eerste symfonie (1966-1967). Toen hij 15 was, viel Knussen in voor een zieke dirigent en bracht hij zijn eigen symfonie vanaf de dirigentenbok in première in de Royal Festival Hall in Londen op 7 april 1968. Na dit debuut vroeg Daniel Barenboim hem om de eerste twee delen een week later in New York te dirigeren. In dit werk en in zijn Concert voor orkest (1968-1970) zijn duidelijke invloeden van moderne componisten te horen, zoals Benjamin Britten en Alban Berg, en daarnaast van Amerikaanse componisten van halverwege de 20e eeuw, waarbij hij een ongebruikelijk gevoel voor timing en orkestratie liet zien. Zijn belangrijkste werken van de jaren 80 zijn zijn twee kinderopera’s: Where the Wild Things Are en Higglety Pigglety Pop!, beide met een libretto van Maurice Sendak; en gebaseerd op Sendak’s eigen kinderboeken waarnaar de titels verwijzen. Knussen schreef zijn Songs for Sue, vier gedichten voor sopraan en een 15-koppig ensemble, ter nagedachtenis aan zijn vrouw. De première van het werk was in Chicago in 2006. …“I knew there were a number of Dickinson poems addressed to her sister, Sue, so one week I read all 1,700 poems of Emily Dickinson…and I copied out about 35 of them by hand”, vertelde Knussen aan The Guardian. “I have no idea where the notes for this piece come from…It seemed to want to be written…I wasn’t sure whether it…ought to be let out at all…because I didn’t want it to be a self-indulgent thing. But actually it’s very restrained. It’s not a huge work – about 13 minutes – but it’s a big piece emotionally”. Over Cantata: “…Hoewel in essentie abstract is het stuk zeker ook subjectief, wat de luisteraar hopelijk uitnodigt om willekeurig welk persoonlijk beeld dan ook te laten oproepen door de muziek”. Oliver Knussen. Een buitensporig intelligent man, met een buitensporige feitenkennis, buitensporig in alles, maar in z’n muziek zacht, teder en gevoelig, breekbaar en kwetsbaar.

ALLE DERTIEN MOEILIJK Elliot Carter ( 1908-2012)
Vooral zijn latere werk is zo polyfoon, dat het voor de meeste stervelingen onmogelijk is om het overzicht, de structuur, te blijven horen. Voor de ongeoefende luisteraar lijkt het vrij willekeurig wat de instrumenten doen. De musici hebben dan ook meestal een flink aantal repetities nodig om een stuk en hun rol daarin te doorgronden. The Stolz Quartet speelt Carter vooral omdat het weliswaar heel moeilijk te doorgronden is, maar je tegelijkertijd, als dat je eenmaal gelukt is, een schoonheid te zien krijgt, zoals wiskunde schoonheid kan laten zien. Rationeel, intellectueel, fascinerend, groots. Elliot Carter is een uiterst productief componist: op z’n 104e schreef hij nog meerdere nieuwe stukken. Ondanks dat hij meer dan honderd stukken schreef, is er maar één hobo kwartet bij. Dat schreef hij voor Heinz Holliger. Als toehoorder is het al heel bijzonder als je één van de lijnen in het stuk weet te volgen. Succes!

Klaas de Vries (geb. 1944). Intellectuele componist. Uitvinden met noten. Iemand die stap voor stap een serieuze zoektocht naar de schoonheid onderneemt. Die muziek schrijft die zich, ook voor de muzikanten, niet zomaar laat kennen. Muziek waar je, naar zijn eigen zeggen, de sleutel toe moet vinden. Een componist, daarmee, die het zichzelf misschien nog wel moeilijker maakt dan de luisteraar. Muziek mag ook niet te makkelijk zijn. Daarom past ‘ie ook zo goed in alle dertien moeilijk. “Het hoogste ideaal dat je kunt bereiken is: iets nieuws laten horen dat in feite al lang bekend is” “Zonder meteen een soort gifmenger te zijn, bespeel je als componist de emotie van de luisteraar. Lange tijd was dat ten strengste verboden. Maar gelukkig is het empirische, het oor, weer belangrijk geworden. Een van de pijnlijke ontdekkingen van het serialisme is, dat de georganiseerde logica, het prefabricaat, niet per definitie correspondeert met de gehoorde logica” De stijl van Klaas de Vries laat zich het best omschrijven als kameleontisch. Zijn muziek is doorspekt met elementen uit het muzikaal verleden. Barokke arabesken, bebop-achtige solo’s, Monteverdiaanse madrigalen, Strawinskiaanse fanfares en elektronische geluidswolken wisselen elkaar af. “Dingen mislukken ook wel eens. Maar het gekke is dat ik het dan van tevoren meestal wel wist”, zegt Klaas de Vries. “Soms moet je opdrachten niet aannemen, maar ik ben altijd geneigd ja te zeggen. Als je mensen goed kent en die vragen je om een stuk, dan ga ik dat toch maken. En intussen gewoon denken: ik weet absoluut niet wat ik met die combinatie aanmoet. Ik heb eens iets geschreven voor fluit en slagwerk, mensen die het gespeeld hebben vinden het leuk, ik vind het zelf vreselijk.” Een fascinatie voor literatuur loopt als een rode draad door het werk van Klaas de Vries. Teksten van Fernando Pessoa, Gabriel García Márquez, Virginia Woolf en recentelijk David Mitchell hebben hun weg gevonden in zijn composities. Zijn levendige en brede interesse is steeds een vruchtbare voedingsbodem. Daaraan ontspruit muziek die grimmig en wrang kan zijn, maar ook licht en humoristisch. Boven alles is zijn muziek zeer expressief.

Isang Yun ( 1917-1995). Als je mee moet maken wat Isang Yun heeft meegemaakt, dan is het niet vreemd dat je muziek gaat maken die streeft naar ‘vrede en verzoening’. Muziek moet mensen dichterbij elkaar brengen. Er zijn zulke grote problemen in de wereld, als we die in kunst willen uitdrukken, dan hebben we heel veel muzikaal gevoel nodig. Muziek, zo zegt Yun, is de reflectie van een innerlijke waarheid. En is dus in essentie niet politiek, al denken veel mensen dat over zijn kunst, daar hij als mens zoveel geleden heeft onder de politieke situatie in de wereld. “A composer is not in the position to dictate how a person listens to music. The public has total freedom and the listener is entirely free as to how he wishes to approach a piece of music. Every group of listeners is different one from another, and the situation that the listener finds himself in is different from that of another listener. But the important thing is that this music somehow moves him deeply one way or another”. Ik schrijf wat mijn diepste instinct en gevoel me dicteert. Dat betekent niet dat het ‘als vanzelf gaat’. Yun vind het werk van een componist uiterst moeilijk, maar bevredigend. Isang Yun heeft een duidelijke oosterse, emotionele benadering van muziek en componeren. The Stolz speelt Yun’s hobo kwartet, waarop al het bovenstaande van toepassing is. Poëtische, liefelijke muziek waarin de rust voelbaar is. Muziek die zich werkelijk niets aantrekt van de hectiek van onze (westerse) wereld. Yun was een goed mens, dat hoor je.

Salvatore Sciarrino (geb. 1947). Zijn muziek is zonder meer avant-gardistisch te noemen, maar hij heeft een grote hang naar het verleden. Zijn idioom wordt vooral gekenmerkt door de vervreemde klanken, die hij voorschrijft. Deze klanken zitten tegen het fluisteren aan, waardoor er vervormingen optreden en er soms ook een afstand wordt geschapen tussen uitvoerenden en luisteraars. Over Caprice nr. 3, Allegro Assai: Dit deeltje is de derde caprice van Salvatore Sciarrino’s ‘Sei capricci per violino solo’, geschreven in 1976. Deze caprices behoren tot de moeilijkste stukken ooit geschreven voor viool solo. Je moet als violist namelijk nieuwe technieken aanleren die, voordat deze stukken geschreven waren, zelden werden gebruikt. Ook voor de luisteraar zijn de caprices soms wat lastig in het gehoor liggend; ze hebben geen melodie, geen herkenbare, meezingbare motieven. Toch zijn ze heel expressief en fantasievol. Het zijn een soort oerklanken. Zoals Sciarrino zelf een keer over zijn werk zei: “Alsof je een uitbarsting van een vulkaan hoort van héél ver weg…”

Vanessa Lann (geb. 1968). Elk muzikaal gebaar, elk geluid, elke stilte is het resultaat van een bewuste keuze. Lann laat zich door de wiskunde inspireren en selecteert haar toonmateriaal en temporele structuren op basis van proporties, getallenreeksen en harmonische boventoonspectra. Bijvoorbeeld data – wanneer je een stuk inlevert – moeten altijd ‘kloppen’. Ze kan bijvoorbeeld zeggen over een stuk: “Jammer dat het 3/2 in plaats van 2/2 is, want wij hadden onze afspraken altijd op de tweede.” Ter illustratie haar commentaar bij het stuk dat gespeeld wordt door The Stolz: “Ik stuur in bijlage het eerste deel van het nieuwe werk naar je toe. Het heet Present Tense en het idee is dat het een perpetuum mobile is, altijd ‘in het moment’ (‘in the present’), en dat dit ook veel spanning creëert (‘tension’). Je gebruikt ‘present tense’ in het Engels voor een werkwoord natuurlijk (ik ga, zij gaan) maar ook ‘present’ voor het ‘hedendaagse’ (music written ‘in the present’). En jullie zijn ook de ‘presenters’ van dertien moderne werken (uitvoerders). Ok, genoeg over de titel, het is duidelijk.” “In het werk begint de hobo in het laagste register, met een rauwe toon en veel accenten en individuele noten. Aan het eind speelt Marieke een lyrische melodie in een ‘mooier’ register, met wat langere noten en legato’s. De strijkers beginnen met het spelen van dezelfde herhalende patronen op dezelfde noten (unisono) en geleidelijk gaan jullie hoger qua register en spelen jullie in octaven (in jullie ‘eigen’ registers), en met een beetje harmonie. Het stuk is altijd ‘in the present’ (engels: no ‘resolution’ of any chords) en altijd ‘tense’. Altijd herhalingen, altijd reizen zonder eindpunt.” In de dialoog op afstand die ze met de luisteraar voert, zoekt ze de extremen op. Hoe lang kan één noot duren? Hoe vaak kun je een muzikaal patroon op boeiende wijze herhalen? Als een motief honderd keer herhaald wordt, waarom klinkt het toch anders aan het eind dan aan het begin? Verandert het geluid onderweg, of verandert de luisteraar?

Maurice Ravel ( 1875-1937) — Tombeau de Couperin is geschreven tijdens de eerste wereldoorlog, toen Ravel vrachtwagenchauffeur was in het leger – omdat hij te klein was voor het ‘echte’ werk. Het is een stuk in zes delen, waarvan elk deel is opgedragen aan een gesneuvelde soldaat. De muziek van Ravel lijkt helemaal niet bij de persoon Ravel te passen, en is zeker geen afspiegeling van zijn on-emotionele, gesloten, ‘mechanische’ manier van doen. Het lijkt wel of hij alleen echt leefde in zijn muziek. De kans is zeer groot dat we hem tegenwoordig als ‘raar’ zouden bestempelen. In ieder geval: een mysterieuze man. Hoe mooi en bijna eenvoudig te beluisteren zijn muziek ook is, in zijn tijd was het een vernieuwer. Hij wordt gezien als voorloper, initiator van het expressionisme (in de muziek). Om in de tijd te plaatsen: Ravel was een tijdgenoot van Picasso en kende hem ook. Bijvoorbeeld doordat Ravel balletmuziek schreef voor Les Ballets Russes, waar o.a. Picasso de decors voor maakte. Picasso, Diaghilev, Stravinsky: Ravel associeerde zich met de grote rebellen van zijn tijd. Stel je een 1.60 korte Dandy voor, in mooie gewaden, groot haar en rouge op de wangen: “He was a narcissist. He came to breakfast rouged and perfumed, and he loved the bright satin robes that he wore in the morning. He related all things to his bodily and facial charms. Though short, he was so well-proportioned, with such elegance and such elastic mobility of figure, that he seemed quite beautiful.”

Theo Verbey (geb. 1959) is als Nederlandse componist van moderne klassieke muziek befaamd om zijn elegante en ritmisch transparante composities, gekenmerkt door zorgvuldige en rijke instrumentatie. Het is moderne klassieke muziek die door de musici graag keer op keer gespeeld wordt; het is ook muziek die een echte verbinding met de luisteraars maakt. Verbey komt uit een gezin waarin de muziek geen rol van betekenis had. Verbey is één van de weinige componisten waarvan je niet kunt zeggen of ‘ie meer van de ratio, het wiskundige en de logica is of toch van het gevoel, de emotie en het poëtische. Hij is geordend (werkt met fractals, getalsverhoudingen die steeds terugkomen), maar zijn muziek is ook lyrisch en dramatisch en streeft naar een ‘echte connectie met de luisteraars’. Een veel geciteerde uitspraak van Theo Verbey luidt: “Ik probeer een soort muziek te componeren die bijna tot op het verzadigingspunt beïnvloed is: niet door vijftig jaar traditie, maar door honderden jaren.” Verbeys welluidende muziek getuigt inderdaad van een brede en omnivore belangstelling, maar kenmerkt zich ook door een geheel eigen benadering van klank en structuur. Dat laatste wordt mede bepaald door zijn gebruik van ‘fractals’, getalsverhoudingen die zowel op micro- als op macroniveau terugkeren in de muziek. The Stolz speelt Luminous uit Four Preludes to Infinity.

Aan Alle Dertien Moeilijk werkten mee:
Michiel Romeyn teksten
Marieke Schut hobo
Jellantsje de Vries viool
Liesbeth Steffens altviool
Charles Watt cello
Kees Stolze regisseur
Jan Boiten scenografie
Gwen Jansen video
Azazello Classical Music Recording:
Bastiaan Kuijt recording engineer
Guido Tichelman editing en mastering
Daniel Gravemaker ontwerp
Edward Stolze research
Michiel van Nieuwkerk foto flyer
Met steun van en dank aan: AFK en Fam. van Dijk

Reacties zijn afgesloten.